Sow for yourself righteousness, reap the fruit of steadfast love; break up your fallow ground, for it is the time to seek the Lord, that He may come and rain salvation upon you (Hosea 10:12).

donderdag 4 juli 2013

Waar is de liefde gebleven?


Wat is er gebeurd met het soepele, beweeglijke en wonderlijke lichaam, het volkomen op elkaar ingespeelde, samenhangende geheel van de onderscheiden delen, met elk een eigen specifieke functie, alles centraal aangestuurd door het overkoepelende en altijd ongeziene Zenuwcentrum? Is zij verstijfd in koppigheid, is zij verdeeld in verschillendheid, is zij in de diepe slaap gevallen van onverschilligheid of wellicht van wellustigheid? Is zij gehandicapt in de soepelheid van gecoördineerde bewegingen, gestoord in de ontvangen impulsen, gebrekkig en stijf geworden in aan- en ontspanningen van de spieren?

Waar is de woelige en gevoelige wind van de Geest gebleven, die altijd weer wegen vindt die onmogelijk lijken, fluisterend als een zoete zomerreiniging of bulderend van heftige verontwaardiging? De flexibiliteit en onnavolgbaarheid van de geest zouden toch altijd groter moeten kunnen zijn dan die van het tastbare en trage lichaam?

Waar is de altijd voor verrassingen zorgende weg gebleven, die lang van tevoren door de Wegbereider was uitgestippeld, naar onbekende verten en onverwachte ontmoetingen? Is zij doodgelopen in duisternis of is zij gestrand in blokkendozen zekerheid of wellicht overwoekerd door keurig aangeharkte tuintjes overzichtelijkheid?

Waar is het flexibele huis gebleven, kunstzinnig opgebouwd van levende stenen? Zijn de levende stenen soms gebakken en uitgehard in de brandende zon van het consumentisme en de lijdelijkheid?

Waar is toch de mysterieuze en tegendraadse waarheid gebleven, die de gebrekkigheid en gebrokenheid blootlegt en de vezels naar hogere en onverwachte redding onthullen kan? Heeft de leer van de leer soms een al te dichtgetimmerd dak aangebracht als kunsthemel van het vreemde gebouw, ter buitensluiting van de zegen van de regen van levend water, met wegneming van het bijzondere uitzicht op het nog meer bijzondere licht, met beperking van de veelzeggende ruimte, met vervluchtiging van de vrijheid in de bedomptheid van elkaar bestrijdende intellecten?

Waar is de gemeente gebleven als gemeenschap van ontmoetingen in gelaagdheid en oefenscholen van luisteren? Stokstijve stokpaardjes geworden wellicht, of al te vrijblijvende luisteraars en beoordeelaars?

En waar is het stromende, soepele, levende, altijd bewegende water van weleer naar toe gevloeid? Is zij wellicht gestold en bevroren in ijskoude nachten en heethoofdige conflicten, onzuiver geworden door overbodige en onterende moddergevechten? Is zij moedwillig de verkeerde richting op gekanaliseerd en verdwenen achter hoge muren of dwangmatige bergen?

Waar zijn de uitbundige zangers van de altijd weer nieuwe liederen van bevlogenheid en inspiratie? Zijn zij gestrand in fossielen van weleer, om er eindeloos over te discussiëren? Of zijn ze elkaar juist aan het bewedijveren in nieuwe, steeds extremere vernisvormen van lawaaidoofheid?


Waar is het kleurentuintje gebleven van de biodiversiteit en verscheidenheid? Is zij overgecultiveerd in belijndheid en strakheid van wansmaak?

Waar is het zout dan gebleven dat smaak aan kan brengen in al het eetbare wat er op aarde te vinden is? Is het samengeklonterd in de zuilen en onuitputtelijke georganiseerdheid? Is het elkaar, als uniforme korrels, aan het kietelen in overtrokken, maar vrijblijvende bezigheidstherapie?

Waar is de liefde gebleven, het meest onbegrijpelijke en mis verstane lied van de tijd, de ultieme, maar tegelijk zo verborgen lokroep van de eeuwigheid? Heeft zij misvormde vormen aangenomen, is zij gestrand in tastbaarheid, is zij meetbaar, verkoopbaar en deelbaar geworden, is zij van al haar mystieke schoonheid ontdaan?

Is het Leven, de Liefde, het Water, het Brood, het Lichaam een irritante kerker geworden? Een gevoeglijke gevangenis? Een museum of een mausoleum? Een modieuze manie uit vervlogen tijden?

Het is muisstil geworden in de straten, het licht is langzaam uitgedoofd, de vensters van de huizen zijn akelig geloken, het lied is verstomd.

Eén dag in de week trekken verschillende volken voort, elkaar kruisend, zonder tromgeroffel of bazuingeschal, voorzichtig schuifelend of gezellig knorrend in hun mobielen, verstoppen zich in lokale cultuurhuizen met dikke muren van Jericho, ondergaan merkwaardige rituelen, geven zich over aan een dwangmatig luisteren naar een centraal verwoorde gedachtegang en spoelen het even later weer net zo vrolijk met koffie weer weg in de vergetelheid. En gaan weer over tot de orde van alle dagen zo zus en zo zeker.

Is er dan geen hoop, geen leven, geen belofte, geen uitzicht, geen toekomst meer?

Ja, misschien, wellicht, een glimpje, een korreltje, een vlaagje wind ...

Want levend water moet toch altijd stromen?
De wind kun je immers niet stoppen?
Wolken hebben altijd vrij spel, zijn niet te sturen en vormen zich voortdurend om, weet je?
Want vuur is verwarmend maar ook verterend, of niet?
De aarde brengt op vreemde wijze toch telkens weer het leven voort en bergt onze doden op voor later?
En gedachten vormen zich in woorden en werken door in ontvangers, strooien zaad en kiemen altijd uit in weelde of wrok?

Ja, soms, zo af en toe, zo hier en daar, vaak ongezien, onopgemerkt, in het klein, in het verborgene, gebeuren mooie, delicate, breekbare dingen ....

Waar iemand een vraag durft stellen.
Waar een ontmoeting plaatsvindt van hart tot hart.
Waar mensen elkaar in de ogen durven kijken.
Waar iets wordt gedeeld.
Waar woorden tekort schieten.
Waar een stilte samen gedragen wordt.
Waar een zucht een gebed wordt.
Waar een helpende hand wordt geboden.
Waar de dood onder ogen wordt gezien.
Waar het leven wordt stilgezet.
Waar het ik wordt los gelaten.
Waar de essentie van het leven weer wordt geproefd.

Want liefde, weliswaar teer, vermenigvuldigt zich toch, telkens weer.
Want van delen wordt je rijker.
Want de ander heeft jou nodig.
Want, druppel voor druppel is ook een zegen.
Want helpen begint met zien.
Want herkennen doet veel.
Want dragen maakt lichter.
Want onder ogen zien kan helend werken.

Het leven is geen permanente vakantie, geen zienswijze, geen streven, geen altijd maar bezig zijn.
Leven is niet ontkennen, maar onderkennen.
Leven is eindig, maar gaat ook verder.
Het leven is een veldhospitaal te midden van de gebrokenheid.
Leven is zijn in plaats van doen.
Er zijn.
Dat is wat er toe doet.
Altijd weer.

De kerk is daar, waar vrienden het dichtgemetselde dak durven openbreken om het licht van de hemel weer te tonen, om de wind van de geest te laten waaien door de bevroren historie van eeuwen.
De kerk is dan de kroeg van het leven.
Open en ontvankelijk voor ontmoeting, gesprek en kruisbestuiving.
Als water zo vlug, als liefde zo traag.
Brood voor de hongerigen van hart.

Daar waar de herrie van de waanzinnige maatschappij wordt ontvlucht, men tot zichzelf kan komen in de extase van de stilte, maar ook daar waar de ijzige stilte van het sluimerende onrecht of de verzwegen pijnen worden doorbroken door een verontwaardigde schreeuw om echte aandacht en aandachtig recht, daar ontmoeten het goddelijke in de menselijke ziel en het menselijk dichtbij komende van God elkaar in een intense ontmoeting van opperste bewustheid van de kern en het doel het leven.

Soms, ja, soms gebeurt dat gewoon.
Tussen alle bedrijven door.
Achter de coulissen.
Verborgen voor televisiecamera´s.

Af en toe kun je dat zien, ondergaan, aanschouwen, ervaren.
Dan zindert er iets.
Dan raakt het je aan.
Dan sta je erbij.
Dan zakt de geprikkelde gekweldheid.
Dan bloeit er iets teers, iets moois, iets van bevlogenheid.
Iets van kostbare extase.
Verwondering.

Zomaar.
In de modder.
Een reflectie van de maan in een donkere nacht.
Een bloeiend muurbloempje.
Een helend woord.
Een verlichting.
Een zegen.

Een profetisch vergezicht op echte liefde.
Een sprankje licht.
Een zuchtje wind.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten