Sow for yourself righteousness, reap the fruit of steadfast love; break up your fallow ground, for it is the time to seek the Lord, that He may come and rain salvation upon you (Hosea 10:12).

zaterdag 14 april 2012

Vice versa

Uiteindelijk kon hij zijn al veel langer smeulende verlangen niet meer negeren en onderdrukken. Verstrikt geraakt in alle op zich genomen verplichtingen en op hem gelegde druk. Verward in zijn geest, een knoop in zijn lichaam, en een rondtollende agenda in zijn hoofd. Een snoerende, adembenemende keten van nog te volvoeren taken die alleen maar groter en dikker dreigde te worden.

Definitief hakte hij op een morgen de knoop door, verbrandde in figuurlijke zin alle schepen achter zich, zegde zijn werk op, nam zijn geld op van de bank, pakte een aantal minimale, beslist noodzakelijke bezittingen in zijn rugzak, zei zijn familie goedendag, en vertrok.

Met de noorderzon. Op de bonnefooi. Zonder plan. Zonder doel. Ging de zon achterna.

Maakte uiteindelijk dan toch zijn langgekoesterde droom waar. Wandelde en wandelde, genietend van de buitenlucht, de stilte, de losheid van leven. Tot zijn lichaam ging protesteren en zijn voeten zeer gingen doen. Zat lang in een bos te genieten van het fluiten van de vogels. Voelde zich één met de natuur. Ademde bewust diep in en uit. In gedachten sloeg hij de beelden van de afgelegde kilometers op. Als herinnering voor later.

Dag na dag ging zo voorbij. Het duurde niet lang of de druk van het werk wat hij achter zich had gelaten, werd van zijn schouders genomen. Licht in zijn hoofd voelde het. Zonder verplichtingen, zonder dagelijkse sleur in het vooruitzicht. Vrij, volkomen vrij. Los van leidsels, leeg van taken, vrij om te gaan en staan waar hij wilde. En het voelde goed. Zeer goed. Vliegen als een vogel, fladderen als een vlinder, huppelen als een koe in de wei na een lange winterperiode.

De hemel was blauw, de wolken wit, het gras groen. Wat meer had je nodig om gelukkig te zijn? Back to basics. Hier en daar rustte hij uit, onder een boom, aan het water van een kabbelend beekje. Af en toe maakte hij een praatje met vriendelijke mensen. Hij sliep in een simpel tentje, luisterde naar de onbestemde geluiden van de nacht, werd door de vogels gewekt, zag de zon opkomen en weer ondergaan, en raakte telkens weer onder de indruk van het majestueuze schouwspel.

Hij kwam letterlijk tot zichzelf, hoe verder hij liep. Leerde zichzelf kennen en onder ogen zien wat er in zijn hart leefde. Hij werd één met de natuur waar hij in ronddwaalde. En daardoor kwam ook de hemel dichterbij dan ooit. Hij genoot van het leven, de omgeving, zijn natje en droogje. Af en toe durfde hij zelfs toegeven dat hij zich gelukkig voelde. En dat voelde goed en vertrouwd, en tegelijk was het heel lang geleden dat hij zich dat eerder bewust was geweest. Ver in zijn jeugd terug.

Hoe zuidelijker hij kwam, hoe meer hij zich ook verwonderde over het levenstempo van de mensen. Het was of ze vakantie vierden, alle tijd van de wereld hadden, genoten van het leven. Niks arbeidsproductiviteit, niks jacht naar meer geld en goed. Leven bij de dag, dat was hun adagium. Maar wellicht, bedacht hij zich, had het er mee te maken dat hij niet in de stad kwam, maar alleen over het platteland liep.

In ieder geval was de reis zijn doel geworden. En dat beviel buitengewoon goed. Steeds verder weglopen van het verleden. Ogen gericht op de nabije toekomst, niet verder dan de volgende bocht in de weg. En de cadans van zijn voetstappen bracht hem één stap tegelijk verder in het heden. Een overzichtelijke weg. Zonder afleidende zijpaden. Zonder overbodige informatie. Zonder zaken die klaar moesten zijn voor het vallen van de avond. De voortdurende beweging van zijn lichaam en de regelmatige stops om datzelfde lichaam te voeden met noodzakelijk voedsel brachten hem terug tot de basale eerste levensbehoeften en het was alles wat hij nodig had.

Hij ontwaakte. Zijn ziel werd wakker, zijn zintuigen werden geprikkeld, de stilte kroop door heel zijn lichaam en verfriste zijn geest. Hij bloeide open als een naar de hemel gerichte bloem.

En toch ...

Hoe meer tijd hij had om na te denken en zijn leven weer in perspectief van de eeuwigheid kon zien en hoe meer hij werd teruggeworpen op de kern van zijn bestaan, hoe kaler hij zich ook voelde in het allesomvattende landschap waar hij doorheen liep. Stilte vereist eenzaamheid, maar eenzaamheid werd ook bijna tastbaar. Om hem heen en in hemzelf. De praatjes die hij met voorbijgangers maakte waren niet meer dan tijdelijk en vluchtig. Overal om zich heen zag hij gezinnen, gemeenschappen, dorpen, betrokkenheid op elkaar. En hij was alleen. Het riep een nieuw verlangen in hem wakker, dat onbarmhartig groeide. Een gemis, een heimwee dat woekerde in zijn gelouterde ziel, die een nieuwe duistere deken legde op zijn vreugde. Het begon op den duur zelfs bijna pijn te doen.

Daar kwam nog bij dat elke wandeltocht, zeker een meerdaagse, onvoorbereide trektocht naar nergens, ook zo zijn ontberingen geeft. Niet alleen regenbuien en soms harde wind, maar ook doodlopende wegen, hevige klimpartijen, ondoordringbare bossen en kilometers lang niet oversteekbare riviertjes volgen. Voeten die zeer gingen doen. Een lichaam dat je letterlijk in elke spier kon voelen.

Uiteindelijk kwam er een dag dat hij het echt even niet meer zag zitten. Dat hij na zonsopgang eindeloos bij zijn tent bleef zitten, niet de puf had om alles weer op te breken en in te pakken. Elke snaar van zijn lichaam gespannen. Hij dacht aan zijn vrouw. Hij verlangde naar zijn kinderen. Meer en meer. Heviger dan ooit. En de drang groeide om contact op te nemen. Stemmen te horen. Liefde te herkennen. En hoe sterker dat gevoel werd, hoe meer er ook iets anders begon te knagen. Want als zijn verlangen al zo sterk geworden was, hoe zou dan zijn gevoelige vrouw zich al die tijd hebben moeten voelen? Schaamte vulde zijn hart, tranen brandden in zijn ogen.

Hij nam een besluit. Opnieuw. Hij ging bellen, nu. Zijn perspectief kantelde, veranderde razendsnel. Beter gezegd, zijn ene verlangen werd sterker dan het andere, zo sterk dat zijn wereld in duigen viel. Of was het zijn wereldbeeld?

Toen hij eenmaal een besluit genomen had, duurde het nog zeker een paar uur voor hij dat daadwerkelijk uit kon voeren. Tent opbreken, spullen bijeenbrengen, rugzak op en naar het eerstvolgende dorp lopen. In een land met een voor hem vreemde taal proberen duidelijk te maken dat hij wilde bellen.

En toen hij eenmaal in een herberg zijn vrouw aan de telefoon kreeg en haar stem hoorde, besefte hij pas echt zijn gemis, knapte er iets in hem en waren zijn emoties niet meer te houden. Verdwaasd zat hij minutenlang met zijn hoofd in zijn handen voor zich uit te staren, terwijl de tranen over zijn wangen biggelden.  Hij schokschouderde, slikte en slikte.

En zo snel als hij weken geleden tot het besluit genomen was om alles los te laten, en dat als bevrijding had ervaren, zo resoluut nam hij nu het besluit om weer terug te keren, zich akelig bewust van de onzichtbare banden die hem naar huis riepen. Die hem zelfs nu pas voor het eerst echt helder voor ogen stonden. En honderd keer opnieuw vroeg hij zich af hoe hij die signalen zo lang had kunnen negeren.

Maar kon hij bij het begin van zijn reis nog alles in een keer achter zich laten, en was hij meteen ook los van alles, nu was hij niet zomaar ineens terug. De weg die hij had afgelegd, moest ook weer terug afgelegd worden. De langzame cadans die hem rust gebracht had, was nu omgedraaid in tegenovergestelde richting, en het tempo ging hem niet snel genoeg. Tussen verlangen naar huis en daadwerkelijk thuiskomen zat een lange weg en dus ook dagen, weken van onoverkomelijk lijkende afstand.

En toch ...

Ook deze weg was een heilzame weg. Een harde weg, die het verlangen deed groeien, maar ook een leerzame, relativerende, zuiverende weg. Die de mix van dromen en verlangen terugbracht naar een aanvaardbare, tastbare, haalbare werkelijkheid. Die zijn hart en gevoelens weer meer in overeenstemming bracht met zijn verstand en realiteitszin. Die hemelse vergezichten verbond met aardse kronkelwegen, niet altijd even makkelijk om te belopen.

Het was een noodzakelijke weg naar een zekere gerijpte volwassenheid, die tegelijkertijd kwetsbaarheid inhield. Een wederom lange reis door een diep dal, die hem ook omhoog leerde kijken. Verlangend om hulp. Vragend om bijstand. Biddend om kracht. Zuchtend om vergeving.

Met een hoofd vol gedachten en een hart vol gevoelens liep hij de weg terug naar huis. Met beide benen op de grond. Gericht op huis aan. Opnieuw gehecht aan de relaties, die altijd weer het leven bepalen van de mens. Hoe graag hij ook vrij wilde zijn van alles, hij kon niet zonder die netwerken en wederzijdse liefde.
Die zijn het die de mens redden van de diepste eenzaamheid.

En ondertussen dacht hij aan mogelijkheden om sneller thuis te komen. Stelde hij zich voor hoe zijn thuiskomst als verloren zou zijn. Nam hij zich voor om af en toe weer contact op te nemen. Smeedde hij plannen voor een heel ander leven.

En ondertussen zongen de vogels, waaide de wind, ging de zon op en weer onder, kwamen er mensen op zijn pad, lachten er kinderen naar hem. En daalde er vrede in zijn hart. Diepe vrede.

Maar de dorst bleef. En dreef hem voort. Doelgericht. Liefde trok. Ontegenzeggelijk.

1 opmerking: